Als je nog nooit van departement Aube hebt gehoord, dan is dat heel begrijpelijk. Het is het deel van Noord-Frankrijk waar iedereen snel doorheen rijdt op weg naar het Franse Frankrijk, dat met pittoreske dorpjes, met een café en een kerk, en waar antieke kasten van de brocante markt vol lokale producten liggen, zodat je meteen een kast kunt kopen voor je Franse worst en wijn. Wij waren wel in de Aube gestopt, in Saint-Lye, een dorpje dat leuk klinkt, maar het niet is, en geen kerk en café had. Dat we niet waren doorgereden kwam omdat onze hond hijgend en kwijlend autorijden ondergaat, en hoewel onze kinderen dat soms ook deden en we dan gewoon dertien uur doorjakkerden naar het zuiden, stopten we voor hem in Saint-Lye.

In de gite die we hadden gehuurd snapte ik waarom goede wifi wordt onderschat. Alleen staand op het aanrecht in de hoek van het huisje was er ontvangst. We googleden op ongelimiteerd data en bijbestellen MB’s om te voorkomen dat we ruzie zouden krijgen wie er op het aanrecht mocht staan. Vakantiehuisjes laten overigens ook zien waarom sommige mensen niet geschikt zijn als verhuurder. In ons huisje was één pan en 65 buitenstoelkussens waarvan er geen een op de buitenstoelen paste.

Iets vinden om te doen in een dorp waar niks te doen is, vergt veel van zowel je creativiteit als aanpassingsvermogen. We konden anderhalf uur rijden naar een mooi meer, maar dat betekende dat die hond drie uur lang in een soort panische toestand zou doorbrengen, vanwege de slingerde weggetjes door de heuvels. We besloten naar Payns te gaan, een dorp verderop, waar de grondlegger van de Tempeliers, Hugo van Payns, zijn religieuze orde had opgericht. Voordat we doorhadden dat we in Payns waren, reden we dit korte lintdorp al weer uit. Alleen een tekening van een tempelier op de watertoren en het Musée Hugues de Payns herinnerde ons, sporadische passanten, aan de belangrijkste bewoner van dit nietszeggend dorpje. Het museum was elke dag open stond op het bordje, maar vandaag viel daar blijkbaar niet onder. Wat jammer was, want de twee poppen met een tempeliersgewaad aan die we op de site van het museum zagen, hadden we graag in het echt willen zien. We besloten te gaan eten. Een dorp verderop was een leuke ferme waar ze gerechten uit de streek serveerden. Ze waren elke dag open lazen we op het bordje op de deur, behalve maandag, dinsdag en woensdag, de dag dat wij er waren.

Om het lot niet verder te tarten en de hond te verlossen van het rijden door het Franse platteland, gingen we boodschappen doen in de lokale supermarkt. De jongen bij de slager had geen idee wat wij met bœuf haché bedoelden en gaf ons op hoop van zegen een zak vol hamburgers mee. Onze hond had zich ondertussen tegen een muur aangedrukt in de hoop dat we hem zouden vergeten en hij niet meer in de auto hoefde. Terug bij het huisje bedachten we dat we nog een hele week voor de boeg hadden.