Op de derde dag dat we in het meest uitgestorven gedeelte van Frankrijk, departement Aube, verbleven, viel het ons pas echt op hoe stil het was. In de dorpen die we passeerden was niemand op straat, rolluiken van de winkels waren naar beneden. In de huizen om ons heen was ook niks te zien of horen geweest. Net toen we ons afvroegen of we in een post-apocalyptische toekomst waren beland, hoorden we in de tuin achter de bosjes iemand in het Frans aan ons vragen of we nieuwe buren waren. De buurvrouw was te klein om over de heg te kijken. Tegen haar bos zwartgrijze krullen antwoordde ik dat we hier op vakantie waren. Na een korte stilte zei ze ‘bon’. Ze wees op onze hond die languit in het gras lag. ‘Grand’. Ik knikte. Daarna stapte ze in een mosgroene Citroën C3 en reed de apocalyptische toekomst in.

We besloten naar Lusigny-sur-Barse te gaan, een dorp naast het stuwmeer van de Seine. Het dorp had de rode loper uitgerold om toeristen in de streek te ontvangen. Het meisje bij de bakker wees ons op de pijlen die we naar het monument konden volgen. Bij het kanaal zagen we de hoge boog van hout en staal met een stalen naald in het midden van de Duitse kunstenaar Klaus Rinke. Op de brug stonden twee stellen, de mannen maakten foto’s van de boog, de vrouwen lazen hardop uit een boekje het levensverhaal van Rinke voor. We liepen naar het meer en dachten halverwege dat je dat soort dingen altijd goed moet voorbereiden en niet zomaar moet gaan lopen in de volle zon. Maar op de borden lazen we dat er bij het meer een restaurant was, dus het gebrek aan water was hierbij opgelost. Bij het meer stond een hulppost en een restaurant. Beide waren dicht. Iemand had op het bord geschreven dat het vandaag 28 graden was, matige wind en dat het veilig was om te zwemmen. Aan de rand van het strand bij het meer, onder de bomen, maakte een oma een barbecue aan en gooide lappen vlees op de gril voor haar zes kleinkinderen die allemaal ondersteboven in het klimrek hingen. Honden waren verboden, maar dat gold blijkbaar niet voor de twee mannen die met hun honden in het water stonden.

Terug in het dorp was het enige restaurant daar ook dicht. Google maps beloofde ons een dorp verder een die wel open was. We geloofden er niet meer in, maar Coeur de Village was open. Een allerschattigst familierestaurant gerund door een stel en hun dochter. Het had een jaren zestig-vibe. Buiten stonden katoenen parasols in verschillende kleuren en een handvol tafeltjes die allemaal bezet waren. Geen probleem zei de vader-uitbater, we konden ook binnen zitten. We liepen door de keuken naar een achterkamer waar zes tafeltjes stonden, een grote boekenkast en twee etalagepoppen met een schort om waarvan er een de champagneflessen op de plank leek te arrangeren en de ander stuurs de ruimte in keek. We gingen aan een onhandige vierkante tafel zitten. Even later kwam de dochter, met een Mary Quant-rokje aan en een vrolijk sjaaltje om, in het Engels uitleggen wat er op de kaart stond. We kozen de enige gerechten die we begrepen, een omelet en tartines met geitenkaas, een specialiteit van deze buurt, en sardines. Na twintig minuten kwam de dochter terug met een omelet met kaas en rozenblaasjes en de tartines met eetbare bloemen. Om te huilen zo lekker, we werden er stil van. Net zo stil als de voorgaande dagen waren geweest.