Laatst ging tijdens een etentje de vraag wat je tegen je vijftienjarige ik zou willen zeggen rond. Mijn tafelgenoten hadden hier blijkbaar al eens over nagedacht want hun antwoorden rolden zonder enige terughoudendheid of gepeins over tafel. Los van een gedegen achteraf gezondheidsadvies; niet roken, niet drinken, geen xtc slikken, wilden de meesten hun jongere ik vooral een hart onder de riem steken: het komt allemaal wel goed. 
Het komt allemaal wel goed, zou ik dat tegen mijn jongere ik willen zeggen? Had ik ergens spijt van zodat ik haar met terugwerkende kracht een waarschuwing kon influisteren? Was ik naïef, of misschien zelfs ijdel, omdat ik niet het gevoel had dat het niet goed was? Het komt goed, ik snapte best wat mijn tafelgenoten bedoelden, maar het komt er toch min of meer op neer dat ze zich destijds buitensporig zorgen hadden gemaakt over later. Nou heb ik als puber echt mijn deel aan nadenk-, en zelfs reflecteermomenten, gehad, maar of het allemaal goed zou komen kwam niet in mij op.  

Allemaal nieuwe eerste keren

En toch liet die vraag, wat wil je tegen je vijftienjarige ik zeggen, me niet los. En popte bijna als vanzelfsprekend op toen ik een paar weken later een reünie had van mijn middelbare school. Als er ergens een plek is waar je terug wordt geslingerd naar je vijftiende levensjaar is dat een schoolgang waar rondgierende hormonen immer voelbaar zijn. De eerste twee jaar van mijn middelbare school zijn min of meer in een waas en zonder noemenswaardige incidenten voorbij gegaan waarbij ik me met mijn spichtige lijf tussen al die, in mijn ogen, volwassen kinderen probeerde staande te houden. Maar eenmaal in de derde klas, het jaar dat ik 15 werd, viel het leven in al zijn facetten ineens in mijn puberschoot. Zo maar, zonder dat ik daar om had gevraagd en zonder dat ik daar enige moeite voor had hoeven doen. Een aaneenschakeling van eerste keren; uitgaan, roken, seks, dronken worden, drong mijn leven binnen. Evenals gebroken harten, verrassende vriendschappen, boze ouders, slechte rapporten, stiekeme concertbezoekjes, en vervelende bijbaantjes. Nieuwe indrukken, nieuwe gevoelens; ik begroette het met open armen, ook toen die eerste keren geen eerste keren meer waren. 

Het ís goed

In die gang, waar na dertig jaar eigenlijk niks was veranderd, voelde ik de aangename gretigheid die ik als vijftienjarige had gehad. Zonder verwachtingen of bedenkingen trad ik dat wat zich voor mij openvouwde tegemoet. Natuurlijk twijfelde ik, en was ik onzeker. Maar dat weerhield me er niet van om me tamelijk onbevangen in nieuwe ervaringen en avonturen te storten. Waarbij euforie overigens net zo vaak de boventoon voerde als tragedie. Gelukkig wist ik niet dat ik dit allemaal nodig had om te worden wie ik ben. Stel dat ik toen tegen mezelf had gezegd: het komt allemaal wel goed, was dan het leven niet op een heel andere manier aan me voorbij getrokken? Wie zou ik dan zijn geworden? Terwijl ik door mijn oude schoolgang liep was ik weer even vijftien. Ik keek naar mijn volwassen ik, die een stuk minder onbevangen in het leven staat. En bijna dagelijks mijmert of het allemaal wel goed komt. Met vooruitwerkende kracht fluisterde ik tegen haar dat het niet goed hoeft te komen, het ís goed.